Vleugjes populisme

Elite“De populisten zijn weer terug in het hok waar ze thuishoren,” zo verwoordde een VVD-er de door velen gedeelde analyse van de uitslag van de Tweede Kamerverkiezingen op 12 september 2012. De rechts-populistische PVV verloor immers een groot deel van haar aanhang, en de links-populistische SP had de zetelwinst die de opiniepeilers de partij in het vooruitzicht hadden gesteld als sneeuw voor de zon zien verdwijnen. Goed nieuws dus voor degenen die niet zo van het populisme gecharmeerd zijn.

Alhoewel, er was ook een andere lezing van de stand van zaken. Zo stelde de cabaretier Guido Weijers in zijn oudejaarsconference dat het populisme niet verloren had, maar juist groter was dan ooit. De populistische retoriek was volgens hem namelijk overgenomen door de gevestigde politieke partijen. Verschillende politici deelden deze interpretatie. VVD-politicus Willibrord van Beek zei bijvoorbeeld: “Zelfs de meest degelijke partijen zijn populistisch geworden.” Deze veronderstelde aanwezigheid van een “populistische tijdgeest”  in ons land baart velen zorgen omdat er een fundamentele spanning zou bestaan tussen de principes van de liberale democratie enerzijds en de opvattingen die populisten er op na houden anderzijds.

Inmiddels zijn we een half jaar verder en zijn de rookpluimen van de electorale strijd opgetrokken. Tijd om de balans op te maken. Wie heeft er gelijk? Is het populisme op zijn retour? Of is het populisme juist alomtegenwoordig aanwezig in de Nederlandse samenleving? En wat betekent dit voor onze democratie?

Alvorens we deze vragen kunnen beantwoorden is het belangrijk eerst duidelijk te maken wat populisme eigenlijk is. Het begrip wordt te pas en te onpas gebruikt en zorgt daardoor voor veel verwarring. Het kan verwijzen naar een opportunistische strategie, een demagogische stijl, een radicaal-rechtse ideologie, of een specifieke organisatievorm. Steeds meer wetenschappers zijn het er echter over eens dat geen van deze omschrijvingen de lading van het begrip dekt. Maar gelukkig is er de laatste jaren steeds meer academische consensus ontstaan over wat populisme dan wél is.

De kern van het populisme bestaat volgens de meeste politicologen uit de boodschap dat het goede volk wordt uitgebuit door een slechte elite. Wat populisten precies verstaan onder “het volk” blijft vaak onduidelijk. Meestal lijkt het te gaan om zoiets als “de gewone mensen in het land” of “de hardwerkende Nederlander” – door sommigen ook wel omschreven als “Henk en Ingrid”. Ook wat we precies onder “de elite” moeten verstaan wordt vaak in het midden gelaten. De ene keer gaat het om politieke elites, bestaande uit politieke partijen en hun bestuurlijke vertegenwoordigers, en de andere keer om economische elites, bestaande uit onder meer grote bedrijven en banken. In nog weer andere gevallen gaat het voornamelijk om culturele elites, met in ons land als schoolvoorbeeld de intellectuelen uit de Amsterdamse Grachtengordel.

In Nederland hangt er een naar luchtje aan het begrip populisme. Dit komt doordat populisme vaak met radicaal-rechts wordt geassocieerd. Dit is niet vreemd aangezien de meeste populistische partijen in West-Europa sterk tegen immigranten gekeerd zijn. Deze associatie met radicaal-rechts is echter onterecht. Er bestaan namelijk net zo goed linkse populistische partijen. Voorbeelden zijn de SP in ons eigen land of de radicaal-linkse Die Linke in Duitsland. In Latijns-Amerika wordt populisme zelfs voornamelijk geassocieerd met links – denk bijvoorbeeld aan de net overleden socialist Chávez in Venezuela. Populisme kan in principe met iedere ideologie worden gecombineerd. Van links tot rechts en van hyperprogressief tot ultraconservatief. Het is een soort kameleon die de kleur aanneemt van de omgeving waarin hij verkeert.

Is er nu sprake van een populistische tijdgeest in ons land? Is het populisme, in de woorden van cabaretier Guido Weijers, groter dan ooit? Er zijn verschillende ontwikkelingen die aangeven dat het populisme inderdaad een grote impact heeft op de Nederlandse samenleving. Om te beginnen vertegenwoordigen de PVV en de SP ondanks hun (virtuele) verlies bij de verkiezingen een half jaar geleden samen nog steeds een groot deel van het electoraat: ongeveer één op de vijf kiezers. De steun voor populistische partijen is dus groot. Zeker als we in acht nemen dat het waarschijnlijk is dat veel kiezers die in eerste instantie op de PVV op de SP wilden stemmen, in het heetst van de leiderschapsstrijd tussen Rutte en Samsom op het allerlaatste moment om strategische redenen naar de VVD of de PvdA geswitcht zijn. Volgens de peilingen zouden de twee partijen als nu verkiezingen zouden worden gehouden samen uitkomen op ongeveer een kwart van de stemmen.

Ten tweede is populistische retoriek ook gevestigde politieke partijen niet vreemd. Zo riep voormalig PvdA-leider Bos tijdens een lezing in Londen de sociaal-democraten op het populisme te omarmen. “We moeten populistischer worden en minder academisch,” waren zijn letterlijke woorden. Ook in de ons omringende landen zien we dat populisme niet alleen door populisten wordt bedreven. Zo beschuldigde de voormalige leider van de Britse conservatieven, William Hague, de “hooghartige, liberale elite” er van het contact met de samenleving volledig te hebben verloren. Ook politici als Schröder in Duitsland en Sarkozy in Frankrijk waren niet vies van een vleugje populisme.

Ook lijken de media steeds populistischer te zijn geworden – of in ieder geval meer ruimte te bieden aan de populistische boodschap. Televisieprogramma’s zitten vol met mensen die kritiek leveren op mysterieuze EU-bureaucraten die vanuit hun Brusselse bunkers burgers regels opdringen waar ze niet op zitten te wachten. Internetfora worden overspoeld met klachten over bankiers die zichzelf, na een hoop ellende over de gehele samenleving te hebben afgeroepen, verrijken met vette bonussen. En opiniepagina’s worden volgeschreven met artikelen over hoe door kartelvorming binnen het openbaar bestuur de overheid steeds verder van de burger af komt te staan.

Ten slotte zijn veel burgers behoorlijk cynisch over de politiek. Veel mensen delen de populistische opvatting dat de gevestigde orde van politici en bankiers alleen aan zichzelf denkt en zich niets aantrekt van wat burgers belangrijk vinden.

Toch kunnen we niet concluderen dat het populisme in Nederland alomtegenwoordig is en we aldus kunnen spreken van een populistische tijdgeest. Dat komt doordat er ook verschillende mechanismen zijn die het populisme in toom houden. Ten eerste zijn gevestigde politieke partijen niet populistischer geworden in de laatste decennia. Hoewel ze zich wel degelijk bedienen van populistische retoriek, zijn ze dit niet in toenemende mate gaan doen. Tijdens de verkiezingen van 1989 waren ze even populistisch als tijdens en na de opkomst van Pim Fortuyn. Dit geldt ook voor de ons omringende landen. Zelfs voor een land als Italië, waar het populisme met Berlusconi en Grillo op dit moment hoogtij viert.

Bovendien worden populistische partijen nadat ze succesvol zijn geweest minder populistisch. Deze ontwikkeling is het duidelijkst waarneembaar bij de SP. In 1994 voerde deze partij nog campagne met de slogan “Stem tegen, stem SP”. Maar sinds die tijd zijn de socialisten aanzienlijk minder populistisch geworden. Waarschijnlijk hopen ze door matiging van hun populistische discours een salonfähige partij te worden met “coalitie-potentieel”.

Verder blijkt dat de mate van populisme in de media zich in pieken en dalen manifesteert. Het ene moment is de populistische boodschap prominent aanwezig in het publieke debat; het volgende moment is er nauwelijks populistische retoriek waarneembaar. De aanwezigheid van het populisme is dus niet persistent, maar sterk afhankelijk van over welke onderwerpen er gedebatteerd wordt en welke partijen op dat moment de boventoon voeren in het debat. Tijdens de verkiezingscampagne een half jaar geleden (die vooral over de zorg ging) bleef de populistische boodschap beperkt tot een enkele oneliner. Op dit moment, onder invloed van hevige verontwaardiging over de economische crisis en partijpolitieke kartels, is er weer sprake van een opleving van het populisme.

Ten slotte valt het ook met de persistentie van het politieke cynisme onder burgers wel mee. De laatste paar decennia in acht nemend kan niet gesteld worden dat er sprake is van een netto-stijging van de politieke onvrede. Bovendien wordt Nederland in vergelijking met andere Europese landen nog steeds gekenmerkt door een hoge mate van vertrouwen in de politiek.

De conclusie moet dan ook luiden dat hoewel het populisme een sterke invloed uitoefent op de Nederlandse samenleving we niet moeten overdrijven. Het populisme is niet alomtegenwoordig maar manifesteert zich in pieken en dalen. Zorgen over het functioneren van de liberale democratie lijken daarom vooralsnog ongegrond.

Sterker nog, vanuit democratisch oogpunt kan populisme zelfs als een positief fenomeen worden beschouwd. Hoewel populisten vaak sterk overdrijven, met simplistische oplossingen komen, en ten onrechte overal samenzweringen tegen het  “gewone volk” ontwaren, leggen ze met hun kritiek op het functioneren van machtselites soms wel degelijk belangrijke politieke problemen bloot. Veel mensen maken zich zorgen over de politieke kartelvorming in het Nederlandse openbaar bestuur. Of over de door velen ongewilde voortdenderende trein van politieke EU-integratie. Of over het gebrek aan lerend vermogen in de financiële wereld. Het is een goede zaak dat populisten deze issues aan de kaak stellen.

Een vleugje populisme op zijn tijd hoeft dus helemaal niet slecht te zijn voor de democratie. Integendeel. Het houdt de boel scherp.

 

Categorie: Nederlands Niet-wetenschappelijk Publicaties Uncategorized

Gepubliceerd: Saturday, March 30th, 2013

Reacties niet toegestaan.

© 2013 Matthijs RooduijnContact • Driven by WordPress • Design by Tim de Gier • Hosting by OxilionTypekit colofon • Etc