Aartsvaders van de democratie: De antirevolutionair

Dit artikel verscheen in De Republikein van september 2013

Door Matthijs Rooduijn

Hoe maak je een samenleving waarin iedereen vrij en zonder angst voor lijf en leden kan leven? En hoe zorg je ervoor dat zo’n bestel ook schokbestendig is? Daarover hebben heel wat grote geesten zich gebogen. Zoals de Ierse politicus en filosoof Edmund Burke.

Wat waren veel mensen optimistisch in de lente van 2011. De Jasmijnrevolutie in Tunesië had geresulteerd in de verdrijving van de in 1987 door een staatsgreep aan de macht gekomen dictator Zine El Abidine Ben Ali. In Egypte hadden massale protesten op het Tahrirplein geleid tot het vertrek van de al even autocratische Hosni Mubarak, die het land sinds begin jaren tachtig met een ijzeren vuist regeerde. En geïnspireerd door deze twee revoluties begonnen de Libiërs een succesvolle opstand tegen hún dictator, Muammar Gaddafi. Daarnaast waren er grootschalige protesten in landen als Algerije, Jemen en Syrië. Eindelijk leken de idealen van vrijheid en democratie ook de Arabische wereld te hebben bereikt.

Inmiddels, bijna tweeënhalf jaar later, zien de zaken er een stuk minder rooskleurig uit. In Syrië levert dictator Bashar al-Assad nog steeds strijd met de rebellen. De opstand daar is uitgemond in een bloedige burgeroorlog waarbij naar schatting inmiddels al bijna 100.000 doden zijn gevallen. In Egypte is de democratisch gekozen president Mohammed Morsi afgezet door het leger en woedt er een strijd tussen enerzijds de aanhangers van Morsi’s Moslimbroederschap en anderzijds de revolutionairen uit 2011 én de aanhangers van de verdreven Mubarak. In Tunesië en Libië verslechteren de relaties tussen regering en oppositie in snel tempo.

Naïeve verwachtingen
Als het om de democratisering van het Midden-Oosten gaat, zijn tegenvallers niet nieuw. Vraag maar aan de Amerikaanse oud-president George W. Bush. Hij had zijn hoop gevestigd op de democratisering van Afghanistan en Irak. Maar ook hier staan de zaken er niet goed voor. In juli alleen al zijn in Irak meer dan 1000 doden en 2300 gewonden gevallen bij gewelddadigheden. In Afghanistan is in de laatste maanden het aantal burgerdoden als gevolg van terroristische aanslagen flink toegenomen.

Natuurlijk zijn er grote verschillen tussen de democratiseringsprocessen in Tunesië, Libië en Egypte, en die in Afghanistan en Irak. In de eerstgenoemde landen werden de machthebbers afgezet door de bevolking zelf – al gebeurde dat hier en daar wel met hulp van de internationale gemeenschap. In Irak en Afghanistan werden de machthebbers niet ‘van onderop’ verdreven, maar door de vliegtuigen en tanks van de Verenigde Staten en hun bondgenoten.

Toch is er iets dat zowel de opstandelingen van de Arabische lente als Bush en zijn neoconservatieven met elkaar gemeen hebben: een naïef democratiseringsdenken. Je kunt niet verwachten dat je na het afzetten van een autocratische machthebber alleen nog maar even eerlijke verkiezingen hoeft te organiseren en binnen een paar jaar een goed functionerende liberale democratie op de rails hebt. Democratieën organiseer je niet van de ene dag op de andere. In landen als Frankrijk en Duitsland duurde het bijvoorbeeld honderden jaren voordat er een soepel werkend democratisch stelsel was gevestigd.

De opvatting dat je een politiek stelsel niet van de ene op de andere dag kunt omvormen is niet nieuw. Een van de meest invloedrijke denkers die hier op wees was de filosoof en politicus Edmund Burke. Burke kwam op 12 januari 1729 ter wereld in het Ierse Dublin en werd al op jonge leeftijd geconfronteerd met zowel liberale als conservatieve standpunten. Conservatief omdat religie een belangrijke rol speelde in het leven van de familie Burke, en liberaal omdat er in het gezin Burke verschillende geloven werden beleden. Zijn vader was een vooraanstaand lid van de Ierse anglicaanse kerk, terwijl zijn moeder rooms-katholiek was. Edmund werd opgevoed volgens de leer van zijn vader, maar zijn zus Juliana groeide op volgens het geloof van haar moeder. Een bijna Nederlands staaltje uitruilpolitiek binnen het gezin.

De Franse ramp
Burke ging in 1744 studeren aan het Trinity College in Dublin – een bastion van de Ierse anglicaanse kerk. Hier richtte hij een debatvereniging op die later zou uitgroeien tot een van de eerste studentenverenigingen ter wereld. Toen hij in 1748 was afgestudeerd, spoorde zijn vader hem aan rechten te gaan studeren in Londen. Hoewel Burke hier in eerste instantie mee instemde en naar Londen vertrok, bedacht hij zich al snel. Hij had geen zin meer om zijn tijd aan een universiteit door te brengen. Hij wilde reizen en boeken schrijven.

En zo geschiedde. In eerste instantie schreef Burke filosofische teksten, onder andere over esthetiek en emoties. Later werden zijn teksten steeds meer politiek van aard. Burke ging politieke essays schrijven en in 1765 werd hij lid van het Lagerhuis namens de Whigs. Hij stond bekend als een betrokken politicus met een zeer scherpe pen. Zijn belangrijkste werk schreef Burke echter pas aan het eind van zijn carrière. Vlak na de val van de Bastille in 1789 werd hem gevraagd zijn ideeën met betrekking tot de Franse revolutie op te tekenen.

Burke schreef twee brieven waarin hij zijn belangrijkste gedachten uiteenzette. De tweede brief werd later gepubliceerd onder de titel Reflections on the Revolution in France. Hierin brief stelde Burke dat hij de Franse revolutie maar niets vond, en hij sprak zijn vrees uit dat deze omwenteling rampzalig zou eindigen. Hij was bang dat de revolutie zou omslaan en tot een dictatoriaal bewind zou leiden. We kunnen alleen maar concluderen dat Burke gelijk heeft gehad. In 1799, tien jaar na de revolutie, pleegde Napoleon Bonaparte met succes een staatsgreep.

Waarom was Burke zo tegen de revolutie gekant? En waarom was hij ervan overtuigd dat het verkeerd zou aflopen? Burke zag een politiek systeem als een soort organisme dat zich langzaam aanpast aan de heersende maatschappelijke omstandigheden. In tegenstelling tot wat velen denken, was Burke dus geen tegenstander van politieke veranderingen. In feite zou je zelfs kunnen stellen dat verandering juist ten grondslag lag aan Burkes politieke opvattingen.

Waar hij wél stevig tegen gekant was, waren snelle, plotselinge en ondoordachte veranderingen. Burke hechtte namelijk een groot belang aan de geschiedenis van een politiek stelsel. Wetten, instituties en politieke normen en gebruiken zijn niet toevalligerwijs onderdeel geworden van een bepaald systeem, vond Burke. Ze zijn geworteld in het verleden en hebben zich door de jaren heen langzaam ontwikkeld tot wat ze zijn. Veranderingen in het politieke systeem moeten daarom volgens Burke heel voorzichtig worden doorgevoerd. Tradities moeten worden gerespecteerd, en plotselinge, drastische omwentelingen moeten worden voorkomen. Het gaat erom datgene wat al bestaat voorzichtig aan te passen.

Maakbaarheidsideaal
Precies vanwege deze opvatting van politiek was Burke zo fel gekant tegen de Franse revolutie. Hij verweet de revolutionairen arrogant tekentafeldenken. Zij zagen de politiek volgens hem als een laboratorium waarin je naar hartenlust kon uitproberen wat er zou gebeuren bij het doorvoeren van een ingrijpende verandering. Deze aanpak is volgens Burke gedoemd te mislukken. De maatschappij is een complex en kwetsbaar geheel dat dergelijke revolutionaire experimenten niet aankan.

Volgens Burkes benadering moeten dus zowel de bottom-up-revoluties in Tunesië, Egypte en Libië als de top-down opgelegde omwentelingen in Afghanistan en Irak wel mislukken. In beide gevallen zijn de politieke veranderingen gefundeerd op, wat Burke zou noemen, een naïef maakbaarheidsideaal. En zijn argument lijkt meer dan tweehonderd jaar na dato nog steeds op te gaan. De politieke experimenten in het Midden-Oosten zijn niet uitgelopen op de democratische succesverhalen waar velen op hoopten.

Neem Egypte. Het afzetten van Mubarak en de vrije verkiezing van Morsi leken in eerste instantie een overwinning van de democratie – en van het revolutiedenken. Totdat bleek dat de nieuwe president zichzelf te veel macht toeëigende en het leger besloot een coup te plegen. Een belangrijke oorzaak van deze terugslag is dat de politieke veranderingen te snel waren gegaan en het haastig in elkaar gezette democratische systeem niet goed aansloot bij de bestaande maatschappelijke verhoudingen. Zo was een presidentieel stelsel waarschijnlijk niet de meest handige politieke constellatie voor Egypte. Het nadeel van presidentiële stelsels is namelijk dat de president vaak slechts een minderheid van de bevolking vertegenwoordigt, maar de touwtjes toch stevig in handen heeft. Wanneer een land sterk verdeeld is, zoals Egypte, kan dit al snel leiden tot grootschalige conflicten met minderheidsgroepen.

Pyrrusoverwinning
Wat betekent dit nu? Moeten alle democratische veranderingen dan maar worden teruggedraaid en moeten landen als Egypte terug naar hun welbekende autocratische regimes? Natuurlijk niet. Met politieke veranderingen is niets mis, zeker niet wanneer burgers decennialang zijn onderdrukt. Maar veranderingen in de politieke constellatie van een land moeten wel zeer voorzichtig worden doorgevoerd – met respect voor de heersende tradities. Anders zal iedere democratische overwinning uiteindelijk een pyrrusoverwinning blijken te zijn.

 

Categorie: Nederlands Publicaties Republikein

Gepubliceerd: Friday, September 20th, 2013

Reacties niet toegestaan.

© 2013 Matthijs RooduijnContact • Driven by WordPress • Design by Tim de Gier • Hosting by OxilionTypekit colofon • Etc