Aartsvaders van de democratie: De gelukzoeker

Dit artikel verscheen in De Republikein van juni 2013

Door Matthijs Rooduijn

Hoe maak je een samenleving waarin iedereen vrij en zonder angst voor lijf en leden kan leven? En hoe zorg je ervoor dat zo’n bestel ook schokbestendig is? Daarover hebben heel wat grote geesten zich gebogen. Zoals de Britse jurist en filosoof Jeremy Bentham.

De kern van het politieke bedrijf wordt vaak opgevat als een ideologische strijd tussen vrijheid en gelijkheid. De kernvraag is dan deze: wat is er belangrijker, de vrijheid om je leven zo te kunnen inrichten als je zelf wilt, of de garantie dat iedereen gelijk is en recht heeft op een bestaansminimum? In het eerste geval moet de staat zich zo terughoudend mogelijk opstellen, terwijl in het tweede geval staatsingrijpen juist als gewenst wordt beschouwd. Deze vermeende tegenstelling tussen vrijheid en gelijkheid heeft zich ontwikkeld tot een  politieke scheidslijn die begon bij de oude Grieken en in de laatste eeuwen een vaste vorm heeft gekregen in de tegenstelling tussen twee grote ideologieën: liberalisme en socialisme.

In de dagelijkse politiek zie je dit conflict op allerlei gebieden terugkomen. Zo zijn veel van de onenigheden binnen onze huidige regering er een gevolg van. Neem bijvoorbeeld de  onderwerpen die onderdeel zijn geworden van het sociaal akkoord dat het kabinet met de sociale partners heeft gesloten. De bonje tussen VVD en PvdA gaat meestal om het belang dat de VVD aan de vrijheden van werkgevers hecht en de nadruk die de PvdA legt op het beschermen van werknemers tegen onvoorziene financiële tegenslagen. Deze twee visies worden vaak gepresenteerd als tegengestelde wereldbeelden die elkaar logischerwijs uitsluiten. Er lijken slechts compromissen mogelijk: een beetje van het een en een beetje van het ander.

Wonderkind
Toch zijn de twee wel degelijk verenigbaar in een consistent wereldbeeld dat veel meer is dan een pragmatisch compromis. Een belangrijk fundament van deze politieke visie werd gelegd door de Britse jurist en filosoof Jeremy Bentham, die op 15 februari 1748 in Londen werd geboren. Bentham was een telg uit een rijke advocatenfamilie en bleek al snel een wonderkind te zijn. Toen hij drie was begon hij Latijn te studeren, en als peuter schijnt hij regelmatig te zijn aangetroffen aan het bureau van zijn vader, geheel verdiept in boeken over de geschiedenis van Engeland. Op zijn twaalfde werd hij dan ook al naar de universiteit van Oxford gestuurd en op zijn zestiende was hij afgestudeerd jurist.

Bentham is desondanks nooit in de voetsporen van zijn vader getreden, want hij vond weinig voldoening in de praktische advocatuur. Hij richtte zich liever op theoretische vraagstukken binnen de rechtsgeleerdheid. Bentham werkte iedere dag acht tot twaalf uur en produceerde een gigantische hoeveelheid schrijfsels. Maar het leek hem niet zoveel uit te maken of die ooit door iemand gelezen zouden worden. Hij deed namelijk geen enkele moeite om zijn geschriften te publiceren. Toch ging zijn gedachtegoed bepaald niet verloren. Zo was Bentham de leermeester van de filosofen James Mill en John Stuart Mill en heeft hij, zoals gezegd, zowel het liberalisme als het denken over de verzorgingsstaat sterk beïnvloed. Bentham had zeer progressieve ideeën over de vrijheid van meningsuiting, vrouwenrechten, dierenrechten, slavernij en echtscheiding.

Bentham overleed in 1832, op 84-jarige leeftijd, in zijn geboortestad Londen. In zijn testament had hij laten opnemen dat zijn lichaam na zijn dood ter beschikking moest worden gesteld aan de wetenschap en daarna moest worden opgezet als een auto-icon, een soort mummie. Aldus geschiedde. Zijn lichaam werd opengesneden, bestudeerd en uiteindelijk opgevuld met hooi en weer dichtgenaaid. Het werd tentoongesteld in een houten kast met een glazen deur. Omdat Benthams hoofd na verloop van tijd verschrompelde en in een uitdrukkingloze pulp veranderde, werd er uiteindelijk een goed gelijkende kop van was op de romp gezet. Het lichaam was lange tijd te zien in het University College te Londen, maar omdat het telkens opnieuw het lijdend voorwerp van flauwe studentengrappen werd, bevindt het zich tegenwoordig achter slot en grendel.

Genot en pijn
Benthams belangrijkste nalatenschap is echter niet deze auto-icon, maar het boek An Introduction to the Principles of Morals and Legislation uit 1789. Zijn centrale uitgangspunt is het volgende: alles wat wij denken en doen wordt bepaald door de mate waarin het genot dan wel pijn veroorzaakt. En uiteindelijk streeft iedereen volgens Bentham het grootste geluk na, oftewel zoveel mogelijk genot en zo weinig mogelijk pijn. Dit lijkt op het eerste gezicht een behoorlijk vaag principe, maar Bentham had een precieze methode om uit te rekenen wat het netto geluk als gevolg van een bepaalde handeling was: zijn ‘hedonistische calculus’.

Bij de berekening hield hij onder andere rekening met de intensiteit van het genot of de pijn, de duur ervan, en de mate van zekerheid dat een bepaalde actie daadwerkelijk tot genot dan wel pijn zou leiden. Neem bijvoorbeeld alcoholgebruik. Waarschijnlijk leidt het drinken van flink wat biertjes tot een gezellige avond, maar daar staat dan weer het risico van een fikse kater tegenover. Met Benthams methode kun je berekenen of het het waard is om het op een drinken te zetten.

Aan de hand van de hedonistische calculus ontwikkelde Bentham ook een leidraad voor de moraal. Volgens hem moeten we uiteindelijk streven naar zoveel mogelijk geluk voor zoveel mogelijk mensen – het zogenoemde utilitarisme. Om het grootste geluk voor het grootste aantal mensen tot stand te brengen is het volgens Bentham ten eerste van belang dat mensen zo vrij mogelijk zijn om hun leven in te richten zoals zij dat willen. Wat dat betreft was hij een echte liberaal. Het probleem is echter dat veel mensen voornamelijk hun eigen geluk nastreven en zich daarbij niet zoveel gelegen laten liggen aan het geluk van anderen.

Hoe kun je er dan toch voor zorgen dat de belangen van anderen niet in het geding komen? Hier komt de staat om de hoek kijken. Het netto geluk is volgens Bentham uiteindelijk veel groter wanneer burgers bescherming wordt geboden en ervoor gezorgd wordt dat zij veilig over straat kunnen lopen en onbelemmerd handel kunnen drijven. Als staatsingrijpen het grootste geluk kan vergroten, dan mag dat volgens Bentham best ten koste gaan van individuele vrijheden.

Maar niet alleen veiligheid is volgens Bentham een belangrijke voorwaarde voor het grootste geluk. De staat moet ook zorgen voor zoveel mogelijk sociaaleconomische gelijkheid in de samenleving. Zijn belangrijkste argument ten faveure van gelijkheid is, uiteraard, utilitaristisch van aard: het genot dat het hebben van veel geld de allerrijksten verschaft is veel minder groot dan de pijn die de allerarmsten als gevolg van hun geldgebrek ervaren. Bentham was daarom een groot voorstander van gratis onderwijs. Ook pleitte hij voor de invoering van het minimumloon.

Bentham was dus liberaal noch socialist. Sommige van zijn critici hebben daarom wel gezegd dat hij geen standpunt durfde in te nemen. Maar dat doet Bentham geen recht. Deze critici gaan ervan uit dat je altijd moet kiezen: volgens hen is het óf vrijheid óf gelijkheid. Maar Bentham heeft juist aangetoond dat dit niet hoeft. Zijn oorspronkelijke uitgangspunt was het grootste geluk voor het grootste aantal mensen, en vrijheid en gelijkheid zijn hieraan allebei ondergeschikt.

Succesvolle combinatie
De politieke praktijk bewijst Benthams gelijk. Denemarken, Noorwegen, Zweden en Finland combineren op zeer succesvolle wijze liberalisme met een sterke nadruk op sociaal- economische herverdeling. Aan de ene kant krijgt de markt in deze landen de gelegenheid om zijn werk te doen en laten ze falende grote bedrijven failliet gaan of overnemen door buitenlandse organisaties. Veel zorgtaken worden er uitgevoerd door private ondernemingen en werknemers kunnen er relatief gemakkelijk worden ontslagen.

Maar aan de andere kant zijn deze landen zeer genereuze verzorgingsstaten, met veel meer mensen die binnen de publieke sector werken dan in andere landen, en proberen ze zo goed mogelijk te zorgen voor mensen die hun baan hebben verloren. Dankzij dit model zijn ze de best presterende landen ter wereld als het gaat om economische competitiviteit, de kwaliteit van de gezondheidszorg en – voor Bentham niet onbelangrijk – het netto geluk van de bevolking.

Laten we onze starre ideeën over vrijheid en gelijkheid daarom overboord gooien en ons laten inspireren door de ideeën van Bentham en de klinkende successen van onze buren in het hoge noorden.

 

Categorie: Nederlands Publicaties Republikein

Gepubliceerd: Tuesday, July 2nd, 2013

Reacties niet toegestaan.

© 2013 Matthijs RooduijnContact • Driven by WordPress • Design by Tim de Gier • Hosting by OxilionTypekit colofon • Etc